Kruipend kom ik uit het dal van ongeluk
En bedrukt aanschouw ik weer een nieuwe zon
Wetend dat ik steeds weer uitkom bij het begin
Het wil niet lukken – toch – ik geef het nog niet op
Ik probeer steeds op beide benen te staan
Moe van het hinkelen langs die smalle weg
Maar vaker vallend dan ik op kan staan
Blijf ik vaak liggen, vermoeid en bezwaard
Er is geen moeite teveel, het liefst blijf ik liggen,
Maar deze onbekende kracht trekt mij weer op
Het voedt mijn wil, doch lang niet vaak genoeg
Want ik strijdt een oorlog waar ik niet in vechten wil
Met af en toe een lach in een oceaan, zout van mijn gehuil
loop ik weer tegen de lamp, ik hou het hier niet uit
Ik ben ontroostbaar gebleken, omdat ik weet:
Wie mij troost, draagt eenzelfde leed.