We leven in een tijd waarin een intieme vraag over identiteit uitgroeit tot een publiek strijdtoneel. De kwestie van transgender tieners — en hoe de samenleving daarmee omgaat — is uitgegroeid tot een symbolisch brandpunt in de Amerikaanse cultuurstrijd.
Aan de uiterste randen van dat spectrum staan felle overtuigingen. Sommigen spreken van een ‘besmettelijke ideologie’, een modegril die jonge mensen zou meesleuren in onherroepelijke keuzes. Anderen zien het juist als een levensreddende erkenning van onderdrukte identiteiten — een noodzakelijke correctie op eeuwen van maatschappelijke ontkenning.
En dan is er de grote middengroep. Mensen die zich afvragen wat waar is, wat overdreven, wat verzwegen. Die niet meegaan in retoriek van paniek of pathos, maar wél hunkeren naar helderheid. Want achter al het geschreeuw zit een reële verwarring — en echte vragen over jonge levens in ontwikkeling.
Dus wat is er aan de hand?
- Is het inderdaad zo dat steeds meer tieners zich identificeren als transgender?
- Wat houdt die zogenaamde genderbevestigende zorg eigenlijk in?
- Heeft het een bewezen effect — en voor wie?
- En waarom zetten landen als Zweden, Finland en het Verenigd Koninkrijk inmiddels de rem op behandelingen die enkele jaren geleden nog als vooruitstrevend werden gepresenteerd?
Dat zijn de vragen waar we in dit artikel bij stilstaan.

Seks en transgender tieners
Voor het overgrote deel van de mensen is biologisch geslacht iets eenduidigs. De meeste lichamen worden geboren met kenmerken die we mannelijk of vrouwelijk noemen. Interseksuele variaties bestaan wel, maar blijven uitzonderlijk.
In biologische termen is het simpel. Mensen met XX-chromosomen ontwikkelen doorgaans eierstokken en borsten — en worden als vrouwelijk gecategoriseerd. XY-chromosomen sturen de ontwikkeling naar testikels en testosteron. Wat op medisch niveau vrij overzichtelijk lijkt, wordt op psychologisch niveau al snel een ander verhaal.
Geslachtsidentiteit — hoe iemand zich vanbinnen voelt en benoemt — is juist allesbehalve eenduidig. Het is geen kwestie van chromosomen of organen, maar van beleving, betekenis en interpretatie. En dat maakt het meteen ook lastiger te vangen in definities. Psychologen vermoeden dat het ontstaat uit een samenspel van genetische aanleg, lichamelijke factoren, sociale ervaringen en culturele verwachtingen. Kortom: het is complex — en vaak verwarrend, ook voor de persoon zelf.

Transgender en genderdysforie
Wanneer de innerlijke ervaring van gender haaks staat op het geslacht dat bij geboorte werd toegekend, spreken we van transgender. Wie zich juist wél herkent in dat toegewezen geslacht, wordt doorgaans ‘cisgender’ genoemd — al zegt dat label meer over classificatie dan over identiteit.
Voor sommige transgender personen is die discrepantie overweldigend. Alsof je in een lichaam leeft dat een ander verhaal vertelt dan jij vanbinnen voelt. Niet iedereen ervaart dit als problematisch, maar wie dat wél doet, kan genderdysforie ontwikkelen — een erkend psychologisch syndroom dat gepaard kan gaan met depressie, angst en diepe vervreemding van het eigen lichaam.
De discussie over taal speelt hierin ook een rol. Veel mensen binnen de transgendergemeenschap verkiezen termen als “ervaren gender” boven “biologisch geslacht” — niet uit semantische overgevoeligheid, maar omdat het verschil tussen wat je bént en wat je is toegewezen cruciaal is voor hun verhaal. En taal, hoe onvolmaakt ook, is vaak het eerste gereedschap waarmee mensen hun binnenwereld vorm proberen te geven.
Transgender zijn is geen moderne uitvinding. In mythes, religies en culturen vinden we al eeuwen sporen van mensen die zich niet thuisvoelden in de strikte indeling van man of vrouw. Het is geen psychische stoornis op zich, maar een minder gangbare variant in het spectrum van menselijke ontwikkeling. En wellicht… een spiegel voor onze hardnekkige neiging tot binair denken.
Laat ik één ding vooropstellen: het idee van een “normale” menselijke ontwikkeling is op z’n zachtst gezegd discutabel. Heb jij ooit een normaal mens ontmoet? Ik ook niet. En misschien is juist dat de kern van het probleem — dat we telkens weer proberen om iets grilligs en individueels te vangen in vaste modellen en diagnoses.

Het fenomeen van transgender zijn is geen modeverschijnsel van de 21e eeuw. In verschillende culturen — denk aan de hijra in India of de kathoey in Thailand — bestaan al generaties lang sociale rollen voor mensen die buiten het man-vrouw-dualiteit vallen. Maar terwijl sommige samenlevingen ruimte boden aan deze derde vormen van gender, zijn in andere contexten transgender mensen systematisch gemarginaliseerd, belachelijk gemaakt of zelfs gecriminaliseerd.
Die patronen zetten zich vandaag de dag voort. In landen als Indonesië en Nigeria is het wettelijk verboden om transgender te zijn. En zelfs in relatief tolerante samenlevingen blijft de sociale realiteit vaak hard: geweld, uitsluiting en een voortdurende druk om in een binaire mal te passen.
Genderbevestigende behandelingen en zelfidentificatie als transgender
Vanaf de jaren zeventig begon de medische wereld in te grijpen — met het idee om psychisch lijden bij transgender personen te verzachten. Opmerkelijk genoeg waren het Nederlandse artsen die hierin voorop liepen. Dit is geen college medische geschiedenis, dus we slaan de zijpaden over. Maar om te begrijpen hoe de discussie vandaag loopt, is het belangrijk om te kijken naar hoe de psychiatrie genderdysforie momenteel definieert.
In de DSM-5-TR, de actuele standaard in diagnostiek van psychische stoornissen, wordt genderdysforie bij kinderen beschreven als een aanhoudende en duidelijke discrepantie tussen ervaren gender en het geboortegeslacht. Die discrepantie moet minstens zes maanden aanhouden, gepaard gaan met significante stress én voldoen aan meerdere aanvullende criteria. Denk aan een sterke wens om het andere gender te zijn, of afkeer van lichamelijke kenmerken die passen bij het toegewezen geslacht.
Met andere woorden: het moet voelbaar zijn, langdurig, én ingrijpend genoeg om een diagnose te rechtvaardigen.
Wat zeggen de cijfers eigenlijk? Over de hele wereld zijn verschillende onderzoeken en beleidsverschuivingen zichtbaar — soms bevestigend, soms juist terugtrekkend. Het beeld is gefragmenteerd, maar niet zonder patronen.
| Land | Percentage transgender identificatie | Opvallende bevindingen |
|---|---|---|
| Verenigd Koninkrijk | 0,5% | Een op de vijf transgender studenten meldt seksueel geweld tijdens een date. Eén op de drie heeft geprobeerd zichzelf van het leven te beroven. |
| Verenigde Staten | 0,6% | Transgender studenten lopen een drie keer zo hoog risico op suïcidepogingen dan cisgender meisjes. |
| Canada | 0,19% transgender 0,15% non-binair |
Het aandeel is opvallend hoger bij tieners dan bij volwassenen — een trend die vragen oproept. |
| Finland | – | Sinds 2020 is de minimumleeftijd voor genderbevestigende operaties verhoogd van 18 naar 25 jaar. |
| Verenigd Koninkrijk | – | Kinderen onder de 16 jaar krijgen geen hormoonbehandeling meer, uit voorzichtigheid rond effectiviteit en risico’s. |
Wat opvalt, is dat cijfers over identificatie vaak klein lijken, maar de psychologische impact allesbehalve marginaal is — zeker onder jongeren.
De stand van zaken in Nederland Anno 2025
📊 Aantallen en percentages
-
Transgender volwassenen: Ongeveer 1% van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder identificeert zich als transgender. Dat komt neer op zo’n 151.000 mensen, waaronder transgender mannen, vrouwen en non-binaire personen, volgens een analyse van het CBS over de omvang van de LHBTQIA+-gemeenschap.
-
Transgender jongeren: Uit een langlopend onderzoek van het UMCG blijkt dat op 11-jarige leeftijd 11% van de jongeren de wens uitte van het andere geslacht te willen zijn, maar dat dit afneemt naar 4% op 25-jarige leeftijd. Slechts 0,1% van de jongeren bleef dit consequent aangeven. Meer hierover lees je bij het Nederlands Jeugdinstituut.
🏥 Zorg en wachtlijsten
-
Aantal aanmeldingen: Het aantal jongeren dat zich aanmeldt voor transgenderzorg blijft groeien. In 2021 stonden 1.855 jongeren onder de 18 op de wachtlijst voor een intake, tegenover 1.179 het jaar daarvoor. Zie het volledige artikel van de NOS over stijgende aanmeldingen en wachtlijsten.
-
Wachttijden: De gemiddelde wachttijd voor een eerste inhoudelijk gesprek in de transgenderzorg bedraagt momenteel 36 weken, zoals ook genoemd wordt in hetzelfde NOS-artikel.
🧠 Psychisch welzijn
-
Gendertwijfel neemt vaak af: Zoals eerder genoemd in het onderzoek van het UMCG, blijkt dat gendertwijfel bij jongeren vaak tijdelijk is. De bevindingen zijn samengevat op de website van het NJi.
-
Samenhang met psychische klachten: Jongeren die aangeven van het andere geslacht te willen zijn, ervaren vaker psychische problemen zoals angst of een negatief zelfbeeld. Ook dit wordt besproken in de publicatie van het Nederlands Jeugdinstituut.
📉 Acceptatie en discriminatie
-
Afname van acceptatie op school: Het aantal jongeren dat negatief denkt over transgender personen is toegenomen: van 13% in 2021 naar 25% in 2023. Dat blijkt uit onderzoek van het Transgender Netwerk Nederland.
-
Geweld en pesten: Onder openlijke transgender leerlingen zegt 43% te maken te hebben met verbaal geweld, en 20% met fysiek geweld. Meer hierover lees je in het overzicht van Gendi over feiten en cijfers rond LHBTI-jongeren.
Zelfidentificatie als transgender
Wat gebeurt er wanneer jongeren zichzelf anders gaan benoemen dan wat er op hun geboorteakte staat? Zelfidentificatie als transgender is niet nieuw, maar de zichtbaarheid ervan neemt wél toe — en dat roept vragen op.
In westerse landen geeft ongeveer een half procent van de bevolking aan zich niet te herkennen in het geboortegeslacht. Bij de Britse volkstelling van 2021 gaf 0,5 procent van de respondenten ouder dan 16 jaar aan dat hun gender verschilde van wat officieel geregistreerd stond. In de Verenigde Staten lag dit percentage iets hoger, op 0,6 procent, volgens gegevens van het Census Bureau.
Canada meldde in 2021 dat 0,19 procent van de bevolking zich identificeerde als transgender en 0,15 procent als non-binair — al blijkt de verhouding onder jongeren aanzienlijk hoger te liggen dan onder volwassenen. Dat verschil is intrigerend en vormt het beginpunt van een bredere discussie over maatschappelijke verandering en psychologische ontwikkeling.
Een grote enquête uit 2017 onder 125.000 Amerikaanse middelbare scholieren liet zien dat transgender jongeren niet alleen vaker seksueel geweld tijdens dates ervaren (meer dan 20%), maar ook dat ongeveer een derde een suïcidepoging heeft ondernomen. Dat is meer dan drie keer zo hoog als bij cisgender meisjes — een statistiek die je even moet laten inzinken.
In reactie op deze cijfers hebben sommige landen gekozen voor zogeheten genderbevestigende zorg: hormoontherapie, puberteitsremmers of — in zeldzame gevallen — chirurgische ingrepen. Maar deze aanpak is niet zonder controverse. Finland verhoogde in 2020 de minimumleeftijd voor operaties van 18 naar 25 jaar, en het Verenigd Koninkrijk besloot kinderen onder de 16 geen hormoonbehandeling meer aan te bieden.
Wat opvalt, is niet alleen de groei van zelfidentificatie, maar ook de uiteenlopende manieren waarop samenlevingen daar nu op reageren — tussen bescherming en terughoudendheid, erkenning en regulering.

Steeds meer tieners melden zich met genderdysforie
Uit onderzoek van het Williams Institute (UCLA) blijkt dat 1,4 procent van de Amerikaanse jongeren tussen 13 en 17 jaar zich als transgender identificeert. Dat is meer dan twee keer zoveel als onder volwassenen. En waar het percentage bij volwassenen al jaren stabiel blijft, is dat onder tieners tussen 2016 en 2021 bijna verdubbeld.
Een opmerkelijke stijging dus — en één die niet los gezien kan worden van bredere culturele, psychologische en sociale dynamieken. Of die stijging een weerspiegeling is van meer vrijheid of juist van meer verwarring, blijft voorlopig de open vraag.
Het aantal genderklinieken in de Verenigde Staten dat jongeren behandelt, is de afgelopen vijftien jaar explosief gegroeid — van vrijwel nul naar meer dan honderd. Een indrukwekkend cijfer, maar net als bij de rimpels op iemands voorhoofd zegt groei op zich niets over oorzaken. Correlatie is nog altijd geen bewijs van causaliteit — ook al roept het wél vragen op.
Volgens cijfers van Komodo Health (in opdracht van Reuters) steeg het aantal verzekerde kinderen tussen de 6 en 17 jaar met de diagnose genderdysforie in de VS van 15.000 in 2017 naar 42.000 in 2021. Een verdubbeling, zelfs een verdrievoudiging — afhankelijk van hoe je rekent. Ongeveer zesduizend van deze kinderen gebruikten puberteitsremmers of ondergingen hormoontherapie. Aangenomen wordt dat de werkelijke aantallen iets hoger liggen, maar structureel verandert dat weinig aan het grotere plaatje.
Het totale aantal kinderen dat medicijnen gebruikt voor genderdysforie is klein
Plaats je die aantallen in perspectief, dan gaat het om ongeveer drie op de tienduizend kinderen — in een groep van zo’n 25 miljoen Amerikaanse jongeren. Een kleine groep dus, maar wel één die maatschappelijk een buitenproportionele hoeveelheid aandacht en controverse oproept.
En het is geen typisch Amerikaans fenomeen. In het Verenigd Koninkrijk nam het aantal verwijzingen naar de Gender Identity Development Service tussen 2011 en 2020 toe met een factor twintig. Vergelijkbare stijgingen werden geregistreerd in Canada, Zweden — en ook dichter bij huis, in Nederland en Spanje.
Nederland, Spanje, het VK, Canada en Zweden
Wat opvalt, is dat het merendeel van de nieuwe meldingen komt van kinderen die bij geboorte als meisje zijn geclassificeerd, maar zich als jongen identificeren. Een opmerkelijke verschuiving, want eerdere generaties toonden een evenrediger verdeling — of zelfs een lichte oververtegenwoordiging van jongens. De cijfers zijn breed gedeeld, maar over de interpretatie ervan bestaat diepe verdeeldheid.
In 2018 publiceerde de Amerikaanse arts Lisa Littman een controversiële paper waarin zij beschrijft dat veel van deze meisjes tijdens de adolescentie plotseling genderdysforie ontwikkelden, zonder voorafgaande signalen in de kindertijd. Ze introduceerde de term “rapid onset gender dysphoria” en stelde dat het mogelijk ging om een sociaal overgedragen verschijnsel. Via sociale media of contact met leeftijdsgenoten zouden deze meisjes het idee hebben gevormd dat gendertransitie hun problemen zou oplossen.
De hypothese sloeg in als een bom. Aan de oppervlakte klinkt ze logisch: adolescenten — en zeker meisjes — kampen bovengemiddeld vaak met psychische klachten zoals angst en depressie. Wie zich ongelukkig voelt, zoekt naar verklaringen — en naar oplossingen.
Littman veronderstelde bovendien dat meisjes vatbaarder zijn voor sociale beïnvloeding dan jongens, al geeft ze toe dat overtuigend bewijs hiervoor ontbreekt. Het idee van sociale besmetting blijft daardoor voorlopig een theorie — intrigerend, maar onvolledig onderbouwd.

Onvoldoende bewijs voor- of tegen snelle aanvang van genderdysforie
De hypothese van Littman, hoe provocerend ook, kreeg stevige kritiek. Niet zozeer vanwege haar intentie, maar vanwege de opzet van haar onderzoek. De gebruikte data waren afkomstig van ouders die actief zijn op fora waar men kritisch is over zelfidentificatie als transgender bij jongeren. De steekproef was daarmee verre van representatief.
Littman zelf noemt haar werk een “beschrijvende, verkennende studie”. Ze deed geen harde claims, maar schetste patronen in wat ouders zelf rapporteerden. Wat dat betekent voor het bredere fenomeen, blijft daarmee speculatief.
Opmerkelijk genoeg kreeg ook de ‘weerlegging’ ervan kritiek. Een paper die in augustus vorig jaar verscheen, stelde bewijs te hebben voor het niet bestaan van het “rapid onset”-verschijnsel. Maar ook deze studie werd onder vuur genomen — vanwege dubbelzinnige enquêtevragen en creatieve interpretaties van data. De ironie: zowel de theorie als de tegenreactie blijken methodologisch broos.
De conclusie? Er is momenteel geen sluitend wetenschappelijk bewijs vóór of tegen het bestaan van een plotselinge aanvang van genderdysforie bij adolescenten. Wat wel blijft terugkomen, zijn anekdotische observaties van artsen en kliniekmedewerkers — indrukken die iets suggereren, maar nog niet hard te maken zijn.
Stijging van genderdysforie bij meisjes
Wat daarentegen wél onbetwistbaar uit de cijfers blijkt, is de scherpe stijging van het aantal meisjes dat zich meldt met genderdysforie. En het is die verschuiving — niet de hypothese eromheen — die om verdere uitleg vraagt.
Gendervriendelijke zorg en psychische problemen
Artsen signaleren een ander zorgpunt dat steeds vaker opduikt: veel van de meisjes die zich vandaag melden met genderdysforie, hebben ook andere psychische diagnoses of worstelingen. Denk aan angststoornissen, trauma’s of neurodiverse kenmerken. Dat roept de vraag op of de genderdysforie op zichzelf staat — of onderdeel is van een breder psychologisch spanningsveld.
De gangbare behandelroute heet ‘gendervriendelijke zorg’. Die begint doorgaans met sociale transitie: een andere naam, andere voornaamwoorden, aangepaste kledingstijl en aansluiting bij leeftijdsgroepen die passen bij het ervaren gender. Het idee is om ruimte te geven voor verkenning, zonder directe medische ingrepen.
Puberteitsremmers en hormoontherapie
Rond het tiende levensjaar — soms eerder — komen medische keuzes in beeld. Dan worden puberteitsremmers ingezet: medicijnen die de ontwikkeling van secundaire geslachtskenmerken tijdelijk stilzetten. Geen borstgroei, geen baard, geen menstruatie. Even op pauze, zo wordt het vaak gepresenteerd. Maar wat betekent dat psychisch, op die leeftijd?
De middelen worden toegediend via injecties (maandelijks of driemaandelijks) of implantaten die jaarlijks vervangen moeten worden. Het idee is om tijd te winnen: ruimte creëren voor bezinning voordat er onomkeerbare lichamelijke veranderingen optreden. Toch voelt het zelden als pauze. Je zit stil terwijl iedereen om je heen versnelt — een ervaring die bij sommigen juist nieuwe stress oproept.
Als het traject wordt voortgezet, starten jongeren meestal rond hun vijftiende met hormoontherapie. Voor jongens betekent dat oestrogeen en een blokkade van testosteron; voor meisjes het omgekeerde. De lichamelijke veranderingen zetten dan in — en daarmee ook de vraag naar wat omkeerbaar is, en wat niet.
Chirurgie en kosten
Wie kiest voor medische transitie, begint zelden halverwege. Uit onderzoek blijkt dat het overgrote deel van de jongeren die start met puberteitsremmers — in Nederland zelfs tot 95 procent — uiteindelijk doorgaat met hormoontherapie. Sommigen kiezen op latere leeftijd ook voor operaties. Denk aan borstverwijdering, genitale reconstructie of het verwijderen van interne geslachtsorganen.
Operaties bij kinderen zijn echter vrijwel ongehoord. Ook bij tieners blijven ze zeldzaam. De meeste ingrepen vinden pas plaats bij (jong)volwassenen, wanneer het lichaam volledig is ontwikkeld en de psychologische stabiliteit beter kan worden beoordeeld.
Maar de kosten zijn fors, zeker in landen zonder publieke zorg. In de VS bedragen de maandelijkse kosten voor hormoontherapie tussen de 100 en 200 dollar, nog los van consultaties en psychologische begeleiding. Topchirurgie — meestal het verwijderen of construeren van borsten — begint bij 3.000 tot 10.000 dollar. Genitale chirurgie ligt veel hoger: gemiddeld rond de 25.000 dollar.
En dan nog: dat zijn alleen de directe operatieve kosten. De hersteltijd, nazorg, psychische begeleiding en hormonale opvolging lopen snel op. Volgens ervaringsrapporten kunnen de totale kosten voor een volledig medisch transitietraject oplopen tot boven de 100.000 dollar — zelfs mét verzekering.
En laten we eerlijk zijn over de terminologie. “Topchirurgie” en “bottom surgery” klinken vriendelijk, maar gaan over het wegnemen van lichaamsdelen die niet terugkomen. Er is geen ctrl-z. En dat gegeven vraagt om diepe afweging, niet om versimpelde slogans.
Effectiviteit van puberteitsremmers
Je zou hopen dat zulke ingrijpende en kostbare behandelingen in elk geval effectief zijn. Maar dat is — zacht uitgedrukt — niet vanzelfsprekend. Puberteitsremmers doen wat hun naam zegt: ze remmen de puberteit. Maar de bijwerkingen zijn fors: gewichtstoename, hoofdpijn, groeiachterstand en een verlaagde botdichtheid.
Officieel worden ze “omkeerbaar” genoemd — het idee is dat de ontwikkeling gewoon doorgaat zodra je stopt. Maar dat is een versimpeling die steeds meer onder vuur komt te liggen. Langetermijnstudies laten zien dat botdichtheid bij veel gebruikers niet volledig herstelt, wat op latere leeftijd het risico op botbreuken verhoogt.
Andere studies signaleren verhoogde risico’s op hartproblemen, onderontwikkeling van geslachtsorganen en problemen met vruchtbaarheid. Maar ook hier geldt: de steekproeven zijn klein, de resultaten voorlopig en vaak intern tegenstrijdig.
Daarbij komt nog een sociaal-psychologische complicatie. Wie niet meegaat in de puberteit terwijl leeftijdsgenoten dat wél doen, raakt sociaal geïsoleerd — of voelt zich een buitenstaander in het eigen lichaam. Het wachten wordt dan geen verademing, maar een verlenging van de verwarring.
In 2016 besloot de Amerikaanse FDA om fabrikanten van puberteitsremmers te verplichten tot het toevoegen van een waarschuwing: er waren meldingen binnengekomen van kinderen die suïcidale gedachten ontwikkelden na gebruik van de medicatie.
Beperkte effectiviteit van puberteitsremmers
De vraag blijft dus: helpen puberteitsremmers jongeren met genderdysforie ook echt psychisch? Het bewijs daarvoor is flinterdun. Sommige onderzoeken tonen een lichte daling in suïcidale gedachten, maar werkten zonder controlegroep — wat betekent dat het ook de aandacht en zorg zélf geweest kan zijn die tijdelijk verlichting bracht.
Andere studies lieten zien dat bij jongeren met ernstige, aanhoudende genderdysforie, het gebruik van puberteitsremmers géén significante verbetering bracht in het lichaamsbeeld of de neiging tot zelfbeschadiging.
En dat is misschien wel de moeilijkste conclusie tot nu toe: we staan tegenover een medisch pad met blijvende gevolgen, maar met beperkte zekerheid over de uitkomsten.
In 2020 publiceerde het Britse National Institute for Health een systematische literatuurstudie naar het effect van puberteitsremmers. Hun conclusie was weinig geruststellend: de kwaliteit van de bestaande onderzoeken werd beoordeeld als “zeer laag”, en de waargenomen veranderingen tussen begin en eindmeting bleken minimaal — zowel op vlak van genderdysforie als mentale gezondheid of psychosociale impact.
Puberteitsremmers en hormoontherapie voor transgender jongeren: Wat weten we?
De onderzoekers voegden daar een opvallend citaat aan toe: “Studies die verschillen in uitkomsten vonden, kunnen veranderingen tonen die klinisch twijfelachtig zijn, of voortkomen uit verstorende factoren, vooringenomenheid of toeval.” Oftewel: zelfs waar iets lijkt te werken, is het de vraag of het werkelijk werkt.
Dan hormoontherapie — waarbij het lichaam kunstmatig wordt omgevormd naar de kenmerken van het gekozen gender. Meestal begint dit proces tussen het 16e en 18e levensjaar. Bepaalde veranderingen zijn omkeerbaar wanneer men ermee stopt: huidtextuur, spiermassa, vetverdeling. Maar andere zijn dat niet.
Stemveranderingen, borstvorming, mannelijke kaalheid of een zichtbare adamsappel keren niet terug. En als je haar weg is, helpt oestrogeen daar helaas niet tegen — hoe graag we dat ook zouden willen geloven. De langetermijneffecten op vruchtbaarheid blijven vooralsnog onzeker, al klinken er steeds vaker zorgen over blijvende schade aan de voortplantingsorganen.
Maar heeft het welzijn van transgender mensen er baat bij?
Een recent Amerikaans onderzoek volgde 315 transgender en non-binaire jongeren, tussen de 12 en 20 jaar, gedurende twee jaar. De onderzoekers meldden statistisch significante verbeteringen in ‘uiterlijke overeenstemming’ (het gevoel dat je uiterlijk past bij je gender), positieve affectie en algemene levenssatisfactie. Ook namen angst- en depressiescores licht af.
Maar dan de nuance: levenssatisfactie steeg met gemiddeld 2,3 punten per jaar — op een schaal van 100. Depressiescores daalden met 1,3 punten op een schaal van 63. Significant, ja. Maar of het klinisch relevant is? Dat is iets anders.
En dan is er nog iets opvallends. Die lichte verbeteringen bleken alleen op te treden bij jongeren die bij geboorte als vrouw waren aangemerkt. Bij de groep die als jongen geboren was, zagen de onderzoekers géén statistisch relevante afname in angst, depressie of ontevredenheid. Een detail dat in het abstract van de studie ontbrak, maar wel te vinden was in de onderliggende data.
Misschien is dat de juiste verklaring, of misschien niet
De auteurs speculeerden dat dit verschil wellicht komt doordat transmeisjes — die bij geboorte als jongen zijn geclassificeerd — meer tijd nodig hebben voordat hormonale veranderingen zichtbaar worden. Borstgroei verloopt traag, zeker in vergelijking met het effect van testosteron bij transjongens.
Bovendien, zo stellen zij, verschilt de sociale acceptatie van transmannen en transvrouwen sterk. De context waarin jongeren hun transitie beleven, beïnvloedt mogelijk de uitkomst meer dan de hormonen zelf. Wat niet vreemd is, als je bedenkt dat psychische gezondheid zelden losstaat van sociale bejegening.
De onderzoekers verwijzen ook naar een meta-analyse uit 2019 waaruit bleek dat testosteronbehandeling depressieve symptomen bij biologische mannen significant kan verminderen. De vraag is dus: komt het effect door de gendertransitie — of simpelweg door de werking van het hormoon?
Dus misschien waren het de hormonen. Of misschien iets anders.
Jesse Singal, een journalist die zich kritisch heeft uitgelaten over transgenderzorg voor jongeren, wijst erop dat de onderzochte variabelen in de studie niet overeenkwamen met wat vooraf was geregistreerd in het onderzoeksprotocol. Dat betekent dat de onderzoekers — bewust of onbewust — ruimte hadden om achteraf te selecteren welke resultaten ze presenteerden. Geen directe fraude, maar het ondermijnt wel de betrouwbaarheid van de conclusies.
Het tijdschrift Pediatrics
Een ander vaak genoemd onderzoek, gepubliceerd in het vooraanstaande tijdschrift Pediatrics (2022), volgde ongeveer 100 Amerikaanse jongeren die transgender of non-binair waren. Of dat was althans de opzet. Tegen het einde van het onderzoek waren er nog 64 deelnemers over.
Of beter gezegd: ze probeerden het. Maar tegen het einde van de studie waren er nog maar 64 deelnemers over — een groep zo klein dat elke conclusie met voorzichtigheid moet worden gelezen.
Ongeveer tweederde van deze jongeren begon tijdens het onderzoek met puberteitsremmers of hormoontherapie. De rest — een schamele controlegroep — deed dat niet. De onderzoekers rapporteerden bij de behandelde jongeren 60% minder kans op depressie en 73% minder kans op suïcidale gedachten. Maar voor angstklachten werd geen verschil gevonden.
Klinkt veelbelovend? Hier komt de voetnoot. De psychische gezondheid van de behandelde groep verbeterde niet zozeer; wat gebeurde, was dat de onbehandelde groep achteruitging. De controlegroep bestond uiteindelijk uit slechts zeven personen — een getal dat statistisch nauwelijks draagkracht heeft. Het verschil zegt dus misschien meer over wie buiten de boot viel dan over wie geholpen werd.

Samenvatting
Wat opvalt in alle data: de stijging van jongeren die zich identificeren als transgender is niet alleen echt, maar ook substantieel. En de samenstelling van die groep is veranderd. Steeds vaker zijn het meisjes — of beter gezegd: jongeren die bij geboorte als meisje zijn geclassificeerd — die zich aanmelden met genderdysforie. En opvallend veel van hen hebben ook andere psychische kwetsbaarheden.
Het bewijs dat puberteitsremmers of hormoontherapie deze jongeren daadwerkelijk helpen, is mager. De studies zijn klein, de uitkomsten tegenstrijdig en de risico’s niet te verwaarlozen. Bijwerkingen zijn reëel. Langetermijngevolgen zijn grotendeels onbekend.
Wat er precies aan de hand is? Niemand weet het zeker. Wat wél aannemelijk lijkt, is dat er twee bewegingen tegelijk spelen: jongeren voelen zich veiliger om openlijk trans te zijn — én sommigen denken dat ze trans zijn omdat het narratief overal klinkt. Beide scenario’s kunnen waar zijn. Het is de weigering om dat toe te geven die het gesprek vertroebelt.
Wie beweert dat slechts één van die mogelijkheden bestaat, voert een agenda. Geen wetenschap. Geen zorgvuldigheid. Geen ruimte voor twijfel — terwijl die twijfel nu net zo nodig is.
En daar zit precies de reden waarom landen als Zweden, Finland en het Verenigd Koninkrijk hun benadering bijstellen. Niet omdat ze intoleranter zijn geworden, maar omdat ze beseffen dat terughoudendheid een vorm van bescherming kan zijn. Soms is het grotere risico… iets té snel willen helpen.
Dus: hoe scheid je de echte verhalen van de veronderstellingen? Hoe zie je het verschil tussen een noodkreet en een misplaatste hoop? Zolang we daar geen duidelijk antwoord op hebben, is voorzichtigheid geen koudheid. Het is een morele plicht.
Misschien ben je zelf ouder van een kind in deze leeftijdsgroep. Of misschien ben je transgender en kijk je anders naar deze gegevens. Hoe dan ook — deze discussie verdient méér dan alleen voor of tegen. Ze vraagt om mensen die durven luisteren zonder meteen te oordelen.
Geraadpleegde bronnen:
De onderstaande referenties vormen de inhoudelijke onderbouwing van dit artikel.
- CBS: Hoeveel LHBTQIA personen telt Nederland? – Schatting van het aantal LHBTQIA-personen in Nederland, inclusief transgender volwassenen.
- NJi: Gendertwijfel neemt af met leeftijd – Onderzoek naar de afname van gendertwijfel bij jongeren naarmate ze ouder worden.
- NJi: Steeds meer jongeren willen transgenderzorg – Toename van aanmeldingen voor transgenderzorg en de impact op wachttijden.
- Transgender Netwerk Nederland: Acceptatie van transgender jongeren op school keldert – Verslechtering van de acceptatie van transgender jongeren in het onderwijs.
- Gendi: Feiten & Cijfers over lhbti+ – Statistieken over pesten en geweld tegen transgender jongeren.
- NOS: Toename jongeren in transgenderzorg leidt tot nog langere wachtlijsten – Artikel over stijgende aanmeldingen en wachttijden in de transgenderzorg.
- Leibowitz, S., & Vries, A. (2016). Gender dysphoria in adolescence. International Review of Psychiatry, 28, 21 – 35. – Bespreekt genderdysforie bij adolescenten en de psychologische implicaties daarvan.
- Cohen-Kettenis, P., & Klink, D. (2015). Adolescents with gender dysphoria. Best practice & research. Clinical endocrinology & metabolism, 29 3, 485-95. – Behandelt de beste praktijken en onderzoek naar genderdysforie bij adolescenten vanuit een klinisch endocrinologisch perspectief.
- Rosenthal, S. (2014). Approach to the patient: transgender youth: endocrine considerations. The Journal of clinical endocrinology and metabolism, 99 12, 4379-89. – Richtlijnen en overwegingen voor de endocrinologische zorg voor transgender jongeren.
Gerelateerde artikelen
Veelgestelde Vragen
Wat is genderdysforie?
Genderdysforie is een erkende psychologische aandoening waarbij iemand aanhoudende en significante stress ervaart doordat het innerlijk ervaren gender niet overeenkomt met het geslacht dat bij geboorte is toegekend.
Waarom stijgt het aantal transgender tieners?
De toename lijkt deels te komen door meer openheid en sociale acceptatie, waardoor jongeren zich veiliger voelen om zich te uiten. Tegelijkertijd zijn er zorgen over mogelijke invloeden van sociale media en groepsdynamiek, vooral bij kwetsbare tieners.
Wat houdt genderbevestigende zorg in?
Genderbevestigende zorg omvat een combinatie van sociale, medische en psychologische ondersteuning om het lichaam of de leefomgeving van iemand af te stemmen op diens ervaren genderidentiteit. Dit kan variëren van naamsverandering tot puberteitsremmers of hormoontherapie.
Zijn puberteitsremmers en hormoontherapie effectief?
De medische effecten zijn wisselend en nog onvoldoende onderzocht op de lange termijn. Sommige jongeren rapporteren tijdelijke verlichting van psychische klachten, maar structurele verbeteringen in welzijn zijn wetenschappelijk nog niet overtuigend aangetoond.
Waarom beperken sommige landen genderbevestigende zorg voor kinderen?
Landen als Zweden, Finland en het VK kiezen voor terughoudendheid vanwege onzekerheid over langetermijneffecten, mogelijke risico’s en het ontbreken van eenduidig bewijs dat de behandelingen structureel bijdragen aan het mentale welzijn van jongeren.


















